De bescheiden reactie van de Europese Unie op de gebeurtenissen in Tunesië en Egypte is tegelijkertijd beschamend en veelzeggend. De oorverdovende stilte roept twee vragen op: in hoeverre moet of kan de EU zich bemoeien met de nationale politiek in landen buiten de Unie en heeft Europa eigenlijk wel een samenhangend buitenlands beleid?
Militaire en economische belangen prevaleren eigenlijk altijd boven principes. Dat geldt ook voor de zelfbenoemde bakermat van de mensenrechten. Met de gebrekkige staat van democratie en mensenrechten in de naburige landen neemt de EU het niet zo nauw, terwijl zij er toch nadrukkelijk aanwezig is. Zo ontvangen zowel Egypte als Tunesië jaarlijks respectievelijk 200 miljoen en 80 miljoen euro, onder meer uit de indrukwekkende pot voor de nabuurschappolitiek van de EU. De financiële hulp stelt de eigen belangen veilig, zo is de hoop. Dat het geld voor een deel terecht komt in de verkeerde handen, neemt de EU voor lief.
Iedere consistentie in het beleid is afwezig. Zo ‘mag’ in Tunesië en Egypte het volk zelf, zonder hulp van het Westen, zich van hun leiders ontdoen, is er –vooralsnog slechts verbale- inmenging in Ivoorkust en Iran en kreeg de bevolking van Afghanistan en Irak juist wel ‘hulp’ om hun onderdrukkende regimes te verwijderen. Met in het laatste geval de rokende puinhopen die al bijna een decennium branden.
Kan men, met die vele gezichten, van een coherente buitenlandpolitiek spreken? Aan de overkant van de Middellandse Zee ontkiemt een democratisch blok, maar op het ‘oude’ continent heerst scepsis en wantrouwen. Want een volk dat niet schreeuwt om de sharia, maar om een moderne maatschappij met vrijheid, democratie en werk, is kennelijk zo’n schok voor de verblinde westerse leiders dat zij er niet in slagen een antwoord te vinden op de nieuwe situatie. Dat doet denken aan 1989. De bevrijding van het Oostblok, een sinds de Tweede Wereldoorlog gekoesterde droom van het Westen, werd, toen het echt zover was, niet door iedereen enthousiast ontvangen.
Sneller dan eigen schaduw
Toegegeven, de ontwikkelingen gaan wellicht te snel voor een duidelijk antwoord. Zo kreeg een van de fractieleiders in het Europees Parlement na het vertrek van Ben Ali een brief op zijn bureau waarin steun werd gegeven aan een nieuwe Tunesische minister. Voordat hij de brief kon ondertekenen, was de minister al weer opgestapt. En sinds de onrust in Egypte begon, maakte het Witte Huis iedere dag een ‘play of the day’, een scenario waarin beschreven wordt hoe de situatie aan het einde van de dag zou kunnen zijn. Zelfs tot donderdagavond 10 februari, toen de CIA zeker wist dat Mubarak op zou stappen, klopte dat scenario niet.
Er lijkt in alle verwarring toch één constante aanwezig in het buitenlandbeleid van de EU en de VS: Zodra er gas, olie, uranium of pijpleidingen onder de grond zitten, heeft het Westen boven de grond liever te maken met een totalitair regime. Het hysterische blindstaren van het Westen op het Islamisme heeft eveneens verhinderd om de democratische ambities van de Arabische bevolking te zien. Dat Islam en democratie echter prima samen kunnen gaan, bewijzen succesvolle voorbeelden als Turkije en Indonesië, ondanks (of juist dankzij) het feit dat het Westen zich hier niet mengt in binnenlandse zaken.
Helderheid
Het vertrek van Ben Ali had een geïsoleerd incident kunnen zijn. Nu echter ook de farao weg is, is het dominospel in de Arabische wereld echt begonnen. Opnieuw is de reactie van de EU redelijk minimalistisch. Juist omdat er vooraf geen visie was, maar slechts een toevallige politiek van belangen, ideetjes en persoonlijke connecties, heeft Europa nu geen enkel idee wat men met de situatie aan moet. In het Europees Parlement riepen alleen fractieleiders Guy Verhofstadt (liberalen) en Daniel Cohn-Bendit (Groenen) vorige week op tot onmiddellijk vertrek van Mubarak. Volgens sommigen was dat nogal simplistisch, maar het was in ieder geval een heldere uitspraak. In de positie waarin Europa verkeert – met een half miljard inwoners het grootste economische machtsblok op aarde, en ondanks alle tegenstellingen, een redelijke eensgezindheid en een ongekende welvarendheid, kan en moet de EU zo’n duidelijke stem hebben. Daarvoor is het uiteraard noodzakelijk dat de 27 regeringsleiders niet afzonderlijk door elkaar gaan roepen, maar het woord laten aan de helaas weinig initiatiefrijke Catherine Ashton. Europa moet de Realhypokrisie over boord zetten, en kiezen voor echte Realpolitik: de dingen noemen zoals ze zijn. Voor wie enkel waarde hecht aan economische belangen: de tientallen miljoenen kersverse vrije burgers zijn vooral tientallen miljoenen vrije consumenten, die hun nieuwe welvaart enthousiast zullen besteden aan westerse diensten en producten.
Iedere verandering brengt onzekerheid met zich mee. Maar vaak betekent verandering vooruitgang. Kijkend in de achteruitkijkspiegel is het makkelijk conclusies trekken. De toekomst voorspellen is alleen mogelijk als het heden gezien wordt zoals het is, met een heldere blik door de voorruit. Daar is niet alleen de EU bij gebaat, maar iedereen in de wereld die gebukt gaat onder totalitaire regimes.