Hoe kun je voor het homohuwelijk zijn als men tegen het huwelijk in het algemeen is?
Dat is de vraag die ik me de afgelopen weken stel sinds in Frankrijk het archaïsche debat is begonnen over het wetsvoorstel voor het homohuwelijk, of ‘huwelijk voor allen’ zoals het hier heet.
Een huwelijk aangaan is zonder twijfel een van de minst romantische handelingen die iemand in een leven kan verrichten. Als tortelduifjes werkelijk een contract nodig hebben om hun liefde aan elkaar te bewijzen, beween ik hun toekomst. Een huwelijk is bijna per definitie hypocriet. Aangezien 50 procent van de huwelijken in Frankrijk in een scheiding eindigt, staat er statistisch gezien dus minimaal een van de partners te liegen voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Meestal staat het paar voor het altaar vanwege sociale druk, om fiscale redenen of simpelweg vanwege de angst alleen te eindigen. Als het aan mij lag, werd dit bedrieglijke instituut vandaag nog opgeheven.
Mijn diepe weerzin tegen het huwelijk staat enige pragmatisme echter niet in de weg. En ik constateer dat niet iedereen dezelfde toegang heeft tot bepaalde burgerrechten. Vreemd dat een land waar égalité, gelijkheid (of gelijkwaardigheid) in de nationale reclameslogan staat, een onderscheid tussen zijn burgers maakt op basis van seksuele voorkeuren. Een discriminatie die expliciet verboden is door de Grondwet.
Het is vanwege deze rechtsongelijkheid dat ik voor de nieuwe wet ben. Uiteraard betreur ik het dat homoseksuelen, door toegang te krijgen tot het burgerlijke verzinsel van een huwelijk, hun laatste restje avant-garde aan de wilgen hangen. Maar homo of hetero, iedereen moet uiteindelijk het zelfde recht hebben om stommiteiten te begaan in het leven. Wie andere argumenten aanhaalt, voor of tegen, diskwalificeert zich in dit debat.